[logo Zijper Museum]
>

[Homepage ZM] --> [Canon van Zijpe] --> [1800]

Canon van (de) Zijpe
overzicht
-2600   719   920   1200   1230   1421  
1551   1552   1553   1557   1596   1597   1600   1609   1610   1669   1701   1722   1733   1785   1799  
1800   1817   1819   1845   1846   1865   1880   1898   1912   1913   1916   1929   1934   1940   1957   1960   1970   1997   1999

Venster 22:
1800: Lappiespoepen en Hannekemaaiers in de Zijpe

Ons land was een economische grootmacht in de periode van 1600 tot 1800. Er was, zeker tot 1750, altijd volop werk en dat trok velen naar met name Holland (nu Noord- en Zuid-Holland). Als het in de omringende landen of in het oosten van ons land economisch minder ging - en dat was meestal het geval- dan zagen velen zich genoodzaakt hun geluk elders te beproeven, zoals in Holland. Naast vele zeevarenden en militairen (huurlingen) waren dat ook stoffenhandelaren en grasmaaiers/hooiers uit het Duitse Westfalen.


Westfaalse stoffenhandelaren in resp. 18e (links) en 19e (rechts) eeuw

Lappiespoepen
Op 30 januari 1800 kochten de zwagers Hermann Gerhard Norp (Gerrit Noorp) en Johann Bernd (Berent) Meijer, respectievelijk 33 en 40 jaar oud, het voorhuis van een pand aan de Groote Sloot oostzijde, richting Burgerbrug in St. Maartensbrug. Ze hadden al jaren als lappiespoep door de Zijpe en omgeving een klantenkring opgebouwd. Ze waren hier toen in de kost en bezochten lopende met de zogenoemde poepezak 2 à 3 keer per jaar hun klanten in de Zijpe en ruime omgeving.

Drie keer per jaar gingen ze naar huis in Westfalen, naar vrouw en familie en om hun voorraden aan te vullen: met Pasen, in augustus en met Kerstmis. Uit Berge waren ze afkomstig, op 60 kilometer van de grens bij het Twentse Denekamp. Het waren veelal lutheranen, die in het katholieke Westfalen achtergesteld werden. Het waren keuterboertjes/pachters en landarbeiders met een grote moestuin. Wollaken verkochten ze vooral in de Noordkop: een weefsel van niet ontvette schapenwol en linnen, nogal waterafstotend. Dat werd in Westfalen 's winters door thuiswevers gemaakt. Ook gebreide producten, zoals kousen, kwamen daar vandaan.

Familie in de zaak
In 1807 kwam Wilhelm Heinrich (Willem) Meijer, broer van Berent, ook in de zaak. Berent en hij gingen zich vooral op Huisduinen/Den Helder richten en in 1813 vestigden ze zich daar. Gerrit Noorp zette de zaak in St. Maartensbrug voort. Drie neefjes Meijer kwamen hem daarbij helpen: Wilhelm Heinrich (Willem), Hermann Martin (Marten) en Johann Gerhard (Johan Gerard). De laatste begon in 1822 een zaak in Burgerbrug. Marten werkte eerst bij de ook uit Berge afkomstige broers Dirk en Willem Prins in Schagerbrug, maar werd in 1817 compagnon van zijn oom Gerrit.


Rechts het pand aan de oostzijde van de Groote Sloot in St. Maartensbrug
van de Westfaalse stoffenhandelaren Meijer en later Bruning en Wilbers

In 1826/27 kwam Johann Bernd (Berend) Meijer bij de firma. Hij woonde hier op kamers in de boerderij 'Westphalen' van de uit het Paderbornse (ook Westfalen) afkomstige familie Filmer. En er waren er hier meer uit die streken: de kleermakers Jacob Schreuer in de Belkmerweg, Hendrik Kiesling in de Ruigeweg (Kloosterbos), Jan Wever en Willem D. Niestadt (de stamvader van het bekende fotografengeslacht) in St. Maartensbrug.
De Meijers deden goede zaken in de Zijpe, ze gingen ook 'bankieren' en hadden in Berge 75 thuiswevers voor zich werken onder de handelsnaam 'Meijer & Sohne'. De familie Meijer en later de verwante families Bruning en Wilbers zouden de zaak in St. Maartensbrug tot ruim na de Tweede Wereldoorlog voortzetten. In 1890 openden ze een zeer succesvol filiaal in Alkmaar, aan de Houttil.

Hannekemaaiers


Hannekemaaiers op weg

Al sinds de 30-jarige oorlog (1618-1648) nam de bevolking in diverse Duitse streken zo toe dat er onvoldoende bestaansmogelijkheden waren. Ook in Westfalen, met Münster als hoofdstad. Veel keuterpachtertjes en landarbeiders hadden het zo arm dat ze voor allerlei werk geregeld naar 'Holland' trokken. Zo ook de hannekemaaiers, de grasmaaiers/hooiers. Na Pinksteren trokken ze in groepjes in 10-14 dagen te voet naar Zwolle. Met hun eigen met sokken omwonden zeis en een grote plunjezak met roggebroden, hardgekookte eieren, worst, repen spek en rauwe ham van het in de vorige herfst geslachte varken. Voorts hadden ze wat reservekleding en plaatselijk geweven linnen om te verkopen aan Nederlandse boerinnen.
Per boot gingen ze voor 75 cent van Zwolle naar Amsterdam en vandaar naar de graslanden in Noord-Holland vooral. Rond 1800-1810 waren het er ieder jaar zo'n 80 in de Zijpe, in de maanden juni en juli. Jaar in jaar uit bij dezelfde boer. In augustus gingen ze dan weer terug met rond 1803 zo'n 125-150 gulden. Maar rond 1845 was dat nog maar 30-40 gulden.


Hannekemaaiers aan het werk

Tot 1870 kwamen de hannekemaaiers uit Westfalen naar hier, maar daarna werd het snel minder omdat er in Duitsland zelf veel meer werk kwam door de industrialisatie. Toen kwamen maaiers uit Overijssel en Drente naar de Zijpe. Tot vanaf 1895 langzaam maar zeker de mechanisering hen overbodig maakte.

Bronnen:

 
Tekst: Frank van Loo