[logo Zijper Museum]
>

[Homepage ZM] --> [Canon van Zijpe] --> [1819-1824]

Canon van (de) Zijpe
overzicht
-2600   719   920   1200   1230   1421  
1551   1552   1553   1557   1596   1597   1600   1609   1610   1669   1701   1722   1733   1785   1799  
1800   1817   1819   1845   1846   1865   1880   1898   1912   1913   1916   1929   1934   1940   1957   1960   1970   1997   1999

Venster 24:
1819-1824: Het Groot Noordhollandsch Kanaal gegraven. Dwars door de Zijpe

Tot eind 1824 moesten zeeschepen van en naar Amsterdam over de vaak woelige en op veel plaatsen ondiepe Zuiderzee. Dat maakte de tocht gevaarlijk en (veel) te langdurig. Koning Willem I vond dat maar niks en verordoneerde de aanleg van een kanaal tussen de haven het Nieuwediep van Den Helder en Amsterdam via Alkmaar. In 1817/18 was het eerste gedeelte ervan al min of meer gegraven: het Koegras kanaal [zie venster 1817/1818] bij de bedijking van het Buitenveld of Koegras. Vooral in 1822 werd het vervolgtraject door de Zijpe gegraven. Dat zou eerst via de Keinsmervaart en de Groote Sloot lopen, maar vergraven van de Oosteregalement was korter en goedkoper. Immers de gronden erlangs waren minder waard en er hoefde nauwelijks bebouwing afgebroken te worden. Bovendien kon tijdens de aanleg de scheepvaart gewoon doorgaan door die Groote Sloot.


Kaart van het Noord-Hollands kanaal, 1825

De aanleg
Het nieuwe kanaal moest breed en diep genoeg zijn om een linieschip (oorlogsschip) en een grote koopvaarder te kunnen laten passeren. De recent aangelegde keersluis benoorden 't Zand diende vergroot te worden tot een forse schutsluis. Dat gebeurde in 1819. Die sluis stond later veel open voor het scheepvaartverkeer, wat leidde tot klachten uit de Zijpe over zout water dat de polder in kwam. Dat zou vissterfte tot gevolg hebben en -veel erger- 'het koevee [is] ziek geworden en geheel van de melk geraakt'. En dat was een strop in de melkvee-polder de Zijpe. Maar met de klachten werd niets gedaan, Willem I was van niet zeuren.

In 1822 werd het gedeelte van het kanaal tussen 't Zand en Zijpersluis gegraven. Op 21 mei was het aantal werkkrachten aan het kanaal opgelopen tot 9000-10.000, waarvan 1000 tot 2000 in de Zijpe. Het graven gebeurde in drie fasen: de eerste diepte tot 11 voet [Amsterdamse voet neem ik aan; die was 28,31 cm] en ook de tweede tot 15 voet gebeurde met schop en kruiwagens. De derde fase, de resterende vijf voet, moest met behulp van paarden- of moddermolens.

De bestuurders van de Zijpe vreesden ongeregeldheden en bestelden in februari 1822 alvast 100 geweren voor de schutterij en verboden alle kermissen voor dat jaar. In dat jaar overleden in de Zijpe 37 'polderjongens' plus bij hen horende vrouwen en 49 kinderen. Ze waren afkomstig uit Gelderland, Groningen, Utrecht, Noord-Brbant, Zeeland, Vlaanderen en Duitsland.

Vlotbruggen
In de Zijpe kwamen alleen vlotbruggen over het kanaal: bij 't Zand, op de hoogte van Schagerbrug, Sint Maartensbrug, Burgerbrug en in de bocht bij de Jacob Claessesluis. Die laatste werd, wegens teveel aanvaringen, al snel vervangen door een pontje. Zo'n vlotbrug bestond uit twee vaste brugstukken aan de zijden van het kanaal en twee drijvende brugdelen van in totaal 15 meter lengte daartussen.


Ontwerptekeningen van vlotbruggen

Als er een schip door moest kon zo'n drijvend deel onder het vaste deel worden getrokken. De geheel van hout vervaardigde vlotbruggen waren relatief goedkoop (ca. 10.000 gulden) en snel leverbaar. Nadelen waren de geringe doorvaartbreedte en het langzame openen en sluiten.

Openstelling
In december 1824 kwam het kanaal voldoende gereed om het officieel open te stellen. Op 15 december arriveerde het oorlogsschip Bellona in Alkmaar om de volgende dag feestelijk naar Den Helder door te varen. Twee dagen later voer de Oost-Indiëvaarder Christina Berendina door de kaasstad op weg naar Amsterdam.


De Bellona en de Christina Berendina

Jaagdienst
Grotere schepen werden door het kanaal getrokken door 12-24 paarden, die op de jaagpaden langs het kanaal liepen. Daarvoor was een jaagdienst opgezet langs het hele Noord-Hollands kanaal. De tocht Den Helder-Amsterdam duurde 14 tot 15 uur en kostte 80 cent per paard per uur. Van de Jacob Claessesluis (Zijpersluis) naar 't Zand was 2,5 uur = 2 gulden per paard. Kleine schepen werden ook wel door mensen 'gejaagd'. Jan Hout, herbergier van Het Wapen van Alkmaar in 't Zand, was 'jagersbaas op het kanaal' tot zijn dood in 1830 van het traject tot Alkmaar. Daarna werd dat traject gesplitst en kwam er een jaagstation in Zijpersluis bij.


Het dichtbevroren kanaal en de burgervlotbrug

De Zijper aannemer en dijkgraaf Joost Lanser pachtte in 1840 de jaagdienst langs het hele kanaal voor 10 jaar en in 1852 gebeurde dat door de Zijper familie Kruijer (tot 1877). Toen waren er al stoomsleepboten voor de grote schepen. De Kruijers zullen vooral houtvlotten gejaagd hebben. Ruw timmerhout uit Scandinavië en Rusland werd in Den Helder per 12 balken van zo'n 5.40 meter samengevoegd tot vlotten, die vaak gekoppeld werden, en met paarden naar de Zaanstreek gesleept. Daar waren in 1871 maar liefst 110 houtzaagmolens. In 1873 ging er 67 miljoen kilo hout door het kanaal.


Jan Blanken, de ontwerper van het kanaal en van de vlotbruggen

Nadelen
De Zijpenaren zagen vooral nadelen aan het kanaal: 'De polder is door het kanaal in zijn gehele lengte doorsneden, zijn stelsel van bemaling [afwatering] is daardoor grootendeels omvergeworpen'. Omdat het kanaal een belangrijke functie kreeg in de Schermerboezem, nl. afwatering naar Den Helder van overtollig water uit het meer zuidelijke deel van de provincie, 'wordt de Zijpe, vooral in de herfst, bij sterken wind uit het zuiden, met veel méér water van het Kanaal zuidwaarts afkomende overladen' dan ze omgekeerd loost op het kanaal. Die doorsnijding betekende ook veel verkeershinder. Langs het kanaal ontstonden bij de vlotbruggen dorpjes, waarvan 't Zand zich tot een van de hoofddorpen van Zijpe zou ontwikkelen. Toen in 1876 het veel kortere Noordzeekanaal tussen IJmuiden en Amsterdam werd geopend was het snel gedaan met het drukke verkeer op het kanaal.

Bronnen:

 
Tekst: Frank van Loo