| > |
Tot eind 1824 moesten zeeschepen van en naar Amsterdam over de vaak woelige en op veel plaatsen ondiepe Zuiderzee. Dat maakte de tocht gevaarlijk en (veel) te langdurig. Koning Willem I vond dat maar niks en verordoneerde de aanleg van een kanaal tussen de haven het Nieuwediep van Den Helder en Amsterdam via Alkmaar. In 1817/18 was het eerste gedeelte ervan al min of meer gegraven: het Koegras kanaal [zie venster 1817/1818] bij de bedijking van het Buitenveld of Koegras. Vooral in 1822 werd het vervolgtraject door de Zijpe gegraven. Dat zou eerst via de Keinsmervaart en de Groote Sloot lopen, maar vergraven van de Oosteregalement was korter en goedkoper. Immers de gronden erlangs waren minder waard en er hoefde nauwelijks bebouwing afgebroken te worden. Bovendien kon tijdens de aanleg de scheepvaart gewoon doorgaan door die Groote Sloot.
De aanleg
Het nieuwe kanaal moest breed en diep genoeg zijn om een linieschip (oorlogsschip) en
een grote koopvaarder te kunnen laten passeren. De recent aangelegde keersluis
benoorden 't Zand diende vergroot te worden tot een forse schutsluis. Dat gebeurde in
1819. Die sluis stond later veel open voor het scheepvaartverkeer, wat leidde tot
klachten uit de Zijpe over zout water dat de polder in kwam. Dat zou vissterfte tot
gevolg hebben en -veel erger- 'het koevee [is] ziek geworden en geheel van de melk
geraakt'. En dat was een strop in de melkvee-polder de Zijpe. Maar met de klachten
werd niets gedaan, Willem I was van niet zeuren.
In 1822 werd het gedeelte van het kanaal tussen 't Zand en Zijpersluis gegraven. Op 21 mei was het aantal werkkrachten aan het kanaal opgelopen tot 9000-10.000, waarvan 1000 tot 2000 in de Zijpe. Het graven gebeurde in drie fasen: de eerste diepte tot 11 voet [Amsterdamse voet neem ik aan; die was 28,31 cm] en ook de tweede tot 15 voet gebeurde met schop en kruiwagens. De derde fase, de resterende vijf voet, moest met behulp van paarden- of moddermolens.
De bestuurders van de Zijpe vreesden ongeregeldheden en bestelden in februari 1822 alvast 100 geweren voor de schutterij en verboden alle kermissen voor dat jaar. In dat jaar overleden in de Zijpe 37 'polderjongens' plus bij hen horende vrouwen en 49 kinderen. Ze waren afkomstig uit Gelderland, Groningen, Utrecht, Noord-Brbant, Zeeland, Vlaanderen en Duitsland.
Vlotbruggen
In de Zijpe kwamen alleen vlotbruggen over het kanaal: bij 't Zand, op de hoogte van
Schagerbrug, Sint Maartensbrug, Burgerbrug en in de bocht bij de Jacob Claessesluis.
Die laatste werd, wegens teveel aanvaringen, al snel vervangen door een pontje. Zo'n
vlotbrug bestond uit twee vaste brugstukken aan de zijden van het kanaal en twee
drijvende brugdelen van in totaal 15 meter lengte daartussen.
Als er een schip door moest kon zo'n drijvend deel onder het vaste deel worden getrokken. De geheel van hout vervaardigde vlotbruggen waren relatief goedkoop (ca. 10.000 gulden) en snel leverbaar. Nadelen waren de geringe doorvaartbreedte en het langzame openen en sluiten.
Openstelling
In december 1824 kwam het kanaal voldoende gereed om het officieel open te stellen. Op
15 december arriveerde het oorlogsschip Bellona in Alkmaar om de volgende dag
feestelijk naar Den Helder door te varen. Twee dagen later voer de Oost-Indiëvaarder
Christina Berendina door de kaasstad op weg naar Amsterdam.
Jaagdienst
Grotere schepen werden door het kanaal getrokken door 12-24 paarden, die op de
jaagpaden langs het kanaal liepen. Daarvoor was een jaagdienst opgezet langs het hele
Noord-Hollands kanaal. De tocht Den Helder-Amsterdam duurde 14 tot 15 uur en kostte 80
cent per paard per uur. Van de Jacob Claessesluis (Zijpersluis) naar 't Zand was 2,5 uur
= 2 gulden per paard. Kleine schepen werden ook wel door mensen 'gejaagd'.
Jan Hout, herbergier van Het Wapen van Alkmaar in 't Zand, was 'jagersbaas op het
kanaal' tot zijn dood in 1830 van het traject tot Alkmaar. Daarna werd dat traject
gesplitst en kwam er een jaagstation in Zijpersluis bij.
De Zijper aannemer en dijkgraaf Joost Lanser pachtte in 1840 de jaagdienst langs het hele kanaal voor 10 jaar en in 1852 gebeurde dat door de Zijper familie Kruijer (tot 1877). Toen waren er al stoomsleepboten voor de grote schepen. De Kruijers zullen vooral houtvlotten gejaagd hebben. Ruw timmerhout uit Scandinavië en Rusland werd in Den Helder per 12 balken van zo'n 5.40 meter samengevoegd tot vlotten, die vaak gekoppeld werden, en met paarden naar de Zaanstreek gesleept. Daar waren in 1871 maar liefst 110 houtzaagmolens. In 1873 ging er 67 miljoen kilo hout door het kanaal.
Nadelen
De Zijpenaren zagen vooral nadelen aan het kanaal: 'De polder is door het kanaal in
zijn gehele lengte doorsneden, zijn stelsel van bemaling [afwatering] is daardoor
grootendeels omvergeworpen'. Omdat het kanaal een belangrijke functie kreeg in de
Schermerboezem, nl. afwatering naar Den Helder van overtollig water uit het meer
zuidelijke deel van de provincie, 'wordt de Zijpe, vooral in de herfst, bij sterken
wind uit het zuiden, met veel méér water van het Kanaal zuidwaarts afkomende overladen'
dan ze omgekeerd loost op het kanaal. Die doorsnijding betekende ook veel
verkeershinder. Langs het kanaal ontstonden bij de vlotbruggen dorpjes, waarvan 't Zand
zich tot een van de hoofddorpen van Zijpe zou ontwikkelen. Toen in 1876 het veel
kortere Noordzeekanaal tussen IJmuiden en Amsterdam werd geopend was het snel gedaan
met het drukke verkeer op het kanaal.
Bronnen:
Tekst: Frank van Loo