De bedijkingen
Gonno Leendertse
PLANNEN EN HOOFDROLSPELERS
Bedijking van de Zijpe: waarom?
Rond de twaalfde eeuw ontstaat aan de kust tussen Petten en Callantsoog het gat van Zijpe – de Sipe – een geul die een verbinding vormt tussen de Noordzee en de Zuiderzee.
Op de kaart van Jacob van Deventer is deze geul als “Zijp” aangegeven. De kaart dateert uit 1558, maar geeft onmiskenbaar de situatie van vóór de bedijking weer. In de jaren daarna verzandt het Zijper gat en ontstaat achter de duinen een waddengebied met kwelders, in het oosten begrensd door de West-Friese Omringdijk (ter plaatse Nieuwedijk en Westfriese Zeedijk geheten) en in het zuiden door de Oude Schoorlse Zeedijk. Bij zeer hoog water komt het water tot aan de dijken en vormt het een bedreiging voor West-Friesland. In 1248 breekt het water, tussen Schagen en Sint Maarten, door de West-Friese Omringdijk heen. Een bedijking van het gebied ten westen van de Westfriese dijk zou de bedreiging vanuit de Noordzee kunnen voorkomen.
Naast dit oorspronkelijke doel om het in te polderen Zijpe als voorland te gebruiken komen er de volgende eeuwen ook economische motieven bij. De groei van de bevolking doet de behoefte aan ruimte en aan landbouwgrond ten behoeve van de voedselproductie ontstaan, terwijl de toegenomen welstand een deel van de bevolking mogelijkheden biedt om in landaanwinning te investeren.
Vroege bedijkingsplannen
Al in de veertiende eeuw zijn er plannen voor het bedijken van de Zijpe. Albrecht, hertog van Beieren en graaf van Holland, heeft zich beijverd om de Zijpe in te polderen. In het Nationaal Archief te Den Haag bevinden zich stukken uit het archief van de graven van Holland waarin de bedijking expliciet genoemd wordt. Het gaat om een ‘Staat van achterstallen bij de bedijking van de Zijpe’ uit 1388 en een ‘Rekening voor Simon Frederik voor de bedijking van de Zijpe’, afgehoord (gecontroleerd) 8 maart 1389. In de vijftiende eeuw volgen er nieuwe initiatieven voor de bedijking maar weer zonder dat dit tot concrete projecten heeft geleid. In 1438 heeft het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland – namens Filips (‘de Goede’) van Bourgondië – geprobeerd om de heren van Egmond en Brederode mee te krijgen in een bedijkingspoging. Dit blijft zonder resultaat. Op 1 mei 1443 wordt in de stad Dijon door Filips het eerste octrooi uitgegeven om de Zijpe te bedijken. Hij vindt dat inpoldering dringend nodig is om West-Friesland te beschermen tegen de Noordzee.
Dezelfde Filips heeft – kennelijk in relatie tot plannen voor de Zijpe – ook nog in 1456 aan zijn neef Willem octrooi gegeven voor bedijking van de polder Burghorn: in het Noord-Hollands Archief is dit stuk te vinden onder de naam ‘Akte van octrooi van Filips van Bourgondië voor Willem de bastaard van Holland, tot bedijking van de Zijpe, waardoor de heerlijkheid Burghorn ontstaat.’
In 1487 wordt een tweede octrooi verleend – ditmaal door Filips (‘de Schone’) van Bourgondië en diens regent Maximiliaan van Oostenrijk – aan de graaf van Egmond. Ook nu wordt er niet met het werk begonnen.
In het begin van de zestiende eeuw zijn er wederom plannen voor de bedijking. Door Karel V wordt ‘in een open brief’ octrooi voor de bedijking verleend aan zijn neef Cornelis van Glimes (of Glymes, ook Cornelis van Glymes van Bergen [ca. 1490 – ca. 1560], heer van onder meer Zevenberghen in West-Brabant. Van Glimes slaagt er niet in om binnen de hem gegunde zeven jaren daadwerkelijk het werk aan te vatten. Het verlopen van dit octrooi opent dus de weg voor Van Scorel voor een nieuw verzoek. Hij krijgt 31 maart 1552 toestemming van Karel V om het door hem ingediende plan uit te voeren. In het aan Van Scorel verleende octrooi wordt gerefereerd aan het eerdere octrooi aan Van Glimes.
De gerealiseerde bedijkingen van de Zijpe
In de plannen van Jan van Scorel is sprake van het waddengebied dat de hele kop van Noord-Holland tussen Petten en Huisduinen omvat. Dat vindt de keizer veel te ambitieus. Het octrooi dat hij aan Van Scorel verleent beperkt zich tot de bedijking van de Zijpe*, met zijn 6600 ha even goed de grootste landaanwinning van de zestiende eeuw. In mei 1552 gaat het project van start met de aanleg van een zeedijk aan de noordelijke rand en een stuifdijk aan de westkant. Volgens de Kroniek van Dirck Adriaensz Valcoogh is het de schout van Schagen, Helico Huibersz die op 24 mei van dat jaar met een ploeg van twaalf dijkwerkers begonnen is ‘den Zijp dijck te slaen’. Dit gebeurt ter hoogte van de West-Friese dijk bij de Keins. Al snel na de aanvang van het werk, bij de eerste de beste storm, blijken de dijken te zwak om het geweld van de zee te weerstaan. Van Scorel is zo verstandig om de hulp in te roepen van een deskundige, de ervaren bedijker Andries Vierlingh.
Op zijn eerste kennismakingsronde langs de werken valt deze van de ene verbazing in de andere. Zijn verbazing geldt niet alleen de uitvoering van het werk, hij begrijpt vooral niet wat Van Scorel ziet in de inpoldering van dit ‘vliegende duinzand’.
Van Scorel wijst hem op de schematische kaart die hij van de polder heeft gemaakt aan waar kleigrond is te vinden. Op zijn opmerking dat er bovendien klei ligt onder het zand, reageert Vierlingh schamper: ‘Ja, onder wel vier tot vijf voet zand’. Als beloning voor zijn werk als adviseur wil hij dan ook klinkende munt en vooral geen kavel met Zijper zand.
Op de desbetreffende kaart noemt van Scorel de polder ‘Nova Roma’. Het ontwerp van de polder kent zeven dorpen, waarvan de kerken zijn ingetekend. De vermelde plaatsnamen St. Paulus, St. Pieter, St. Lourens, St. Jan, St. Sebastiaan, Sancta Maria en St. Crusis zijn alle vernoemd naar basilieken in Rome. Dankzij Vierlinghs aanwijzingen en diens regie over het project lukt het om de bedijking in ruim een jaar te voltooien.
Op 7 April 1553 komen commissarissen van de Rekenkamer van Holland de dijken ‘visiteren’. Landmeter Simon Meeuwsz (of: Meeuws) van Edam krijgt een week later opdracht om de polderindeling uit te meten en kavels uit te zetten.
Op zijn bewaard gebleven verkavelingskaart is ook het onderscheid aangegeven tussen goede grond (langs het Sint Maartenszwin) en slechte grond (bij de duinen). Hetzelfde jaar nog, in oktober, vindt vervolgens in een vergadering te Petten de verloting van de kavels plaats. Overeenkomstig de voorwaarden in het octrooi ‘om goede landen met de kwade te egualleeren’ moet het verwerven van goede grond bij de loting gepaard gaan met het in eigendom nemen van slechte grond, de zogenoemde egalementsgronden.
In november 1554 slaan de stormen gaten in de nog verse dijken en in 1556 is een tweede bedijking noodzakelijk. Jan van Scorel heeft zich inmiddels vanwege financiële problemen uit het project teruggetrokken en de tweede bedijking wordt direct op last van koning Filips II uitgevoerd en door hem gefinancierd. Het gaat goed tot de Allerheiligenvloed van 1570 waarbij de dijken het opnieuw begeven en een derde bedijking noodzakelijk wordt. Op 22 maart 1572 verleent landvoogd Alva octrooi hiervoor. De dijk is amper afgerond als in juli 1573 de dijken op last van Willem van Oranjes gouverneur Sonoy worden doorgestoken om de Spanjaarden rond Alkmaar te verdrijven. Rond Kerstmis 1573 breken de Hondsbossche en de Oude Schoorlse Zeedijk door en wordt de Zijpe weer geheel aan de getijden blootgesteld.
Het zal meer dan twintig jaar duren voordat een nieuw verzoek om toestemming voor de bedijking van de Zijpe wordt ingediend. Op 20 september 1596 krijgen Jonkvrouwe Elisabeth van Egmond van Kenenburg, Mr. Willem Schouten en Adriaen Antonisz octrooi van de Staten van Holland voor de herbedijking.
De uit Alkmaar afkomstige Antonisz (1541-1620) heeft naam gemaakt als vestingbouwer, onder andere van de vestingwerken in Harderwijk, Bourtange, Enkhuizen, Muiden (stadje + slot). Hij is bovendien een bekend landmeter en wiskundige en is een tijdlang burgemeester geweest van Alkmaar. Zijn zoon Adriaan, eveneens een befaamd landmeter, is zich naderhand Metius (meten) gaan noemen.
In 1596/97 werken zo’n 3000 mannen, vrouwen en kinderen plus 1000 paarden aan wat hopelijk de definitieve (her-)bedijking van de Zijpe zal zijn. In de zomermaanden wordt dagelijks van 5 tot 21 uur gewerkt, tegen een relatief flinke beloning van 11 tot 16 stuivers per dag.
Bedijkingsproject: consortium en investeerders
De bedijking van de Zijpe is voor die tijd een megaproject. Van Scorel zet hiervoor samen met Mr. Nicolaas Nicolai, raadsheer van Karel V, griffier van de orde van het Gulden Vlies en ontvanger-generaal van de beden in Brabant, en diens zwager Guillaume Moys Petersz uit Antwerpen een consortium op. De drie compagnons nemen de kosten van de bedijking op zich en zullen ook in de grond van de nieuwe polder investeren. Op de Beurs van Antwerpen slaagt Van Scorel erin om investeerders uit Antwerpen en Mechelen te interesseren voor grond in de Zijpe. Naar verluidt zou hij een door hem vervaardigde artist impression van het nieuwe land hebben meegenomen.
De eerste paar jaar levert de polder nauwelijks wat op en ontstaat er onenigheid tussen Van Scorel en de anderen binnen het consortium over de financiën. Als er geruchten de ronde doen dat Nicolai de door hem geïnde belastinggelden gebruikt zou hebben voor zijn eigen investering in de Zijpe besluit Van Scorel – in 1554 – zich terug te trekken uit het consortium. Een groot deel van zijn grond doet hij over aan zijn consorten, de rest gaat naar zijn zoon Pieter. Als daarna Nicolai inderdaad in opspraak raakt in verband met de verdenking van verduistering van grote sommen geld wordt zijn aandeel en de leiding van het consortium overgenomen door Godert van Bocholt. Deze weet uiteindelijk 30% van de Zijpe in handen te krijgen en mag zich door het verwerven van de heerlijke rechten over de Zijpe Heer van Zijpe noemen. Hij wordt vooral bekend om de zoutwinningsprojecten in Petten die door hem zijn geïnitieerd.
* voor de volledigheid zij hier vermeld dat de bedijking niet alleen ‘De Zijpe’ oplevert, maar ook een aangrenzende driehoek bij Petten ‘De Hazepolder’.