![]() | > |
Deense heersers
In de 9e eeuw, tot 885, waren uit Denemarken afkomstige heersers (Noormannen), zoals Rorik, heer en meester
in deze streken. Rond 850 waren ze door de Frankische koningen aangesteld om hier hun belangen te behartigen
en vooral om het kustgebied te verdedigen. Dat lukte heel aardig want de beruchte plundertochten van de
Vikingen kwamen in wat nu Holland is niet of nauwelijks voor. Na 885 namen de West-Friese graaf Gerulf en
zijn opvolgers de rol van de Denen over.
De graven van Holland
Achter de toen nog gesloten duinenkust tussen Petten en Huisduinen – veel westelijker dan de huidige
kustlijn – stonden omstreeks 920 al 28 hoeven met landerijen. Ze waren eigendom van graaf Dirk I, de tweede
graaf van ‘Holland’ (zoon van Gerulf), die vermeld wordt in de jaren 916 tot 928.
Het gebied waar de grafelijke hoeven stonden waterde waarschijnlijk af op een estuarium [een door
getijdestromen verbrede, trechtervormige, open riviermond], dat later onder de naam de Zijpe een sterke
uitbreiding zou krijgen. Tussen de zee en het uitgestrekte veengebied meer landinwaarts bevonden zich langs
de kust strandwallen met daartussen lager gelegen strandvlakten. Op de strandwallen lager akkerbouwcomplexen
– geesten genoemd – met de daarbij behorende bebouwing van boerderijen. De lager gelegen strandwallen zullen
als weiland hebben gediend.
Veenontginning
Vanuit deze lokatie zou men oostwaarts het veen zijn gaan ontginnen. Die ontginning was in de 9e eeuw vanaf
Texel en Wieringen gestart en ging vervolgens heel geleidelijk in zuidelijke richting. Om te kunnen boeren
moest het veen droger gemaakt worden. Dat gebeurde door slootjes in het metershoog boven zeeniveau gelegen
veen te graven om te ontwateren. Zo ontstonden langgerekte kavels met een boerderij aan de kop. Door die
slootjes ter ontwatering kwamen de plantenresten waaruit de veenkussens bestonden in contact met de
buitenlucht en verteerden alsnog. Door ploegen werd de daling van het maaiveld versterkt: soms meer dan een
meter per eeuw. Dat gaf het eerst in de oudste ontginningen problemen – in de loop van 12e eeuw. Ook omdat
kort na het jaar 1000 het zeegat de Zijpe breder werd en omstreeks 1200 het Heersdiep tussen Callantsoog en
Huisduinen en wat noordelijker het Marsdiep ontstonden.
Schenking
Dat van die 28 hoeven omstreeks 920 blijkt uit rond 1200 aangevulde of herschreven oorkonden van het
klooster Egmond. Daarin staat dat dit klooster, naast vele bezittingen elders, in de streek van Callantsoog
14 hoeven en landerijen bezat. Op enig moment zou de helft van het grafelijke bezit van 28
stuks door de graaf aan het rond 980 door graaf Dirk II (vermeld 970-988) gestichte benedictijnenklooster
geschonken zijn. Mogelijk ten tijde van de stichting als een soort ‘startkapitaal’.
Graaf Dirk I zou eerder een poging gedaan hebben om een nonnenklooster in Egmond van de grond te krijgen; de
schenking zou ook toen gedaan kunnen zijn. Een nonnenklooster zou er in Holland pas in 1133 komen, ten tijde
van graaf Dirk VI, in het ‘Zuid-Hollandse’ Rijnsburg.
Het klooster Egmond van omstreeks 980 kwam bij het graf van Adalbert(us), de compaan van Willibrord en
Bonifatius rond 700-754, die vooral missionaris in Kennemerland was geweest. Deze kloostergemeenschap van
Sint-Adalbert in Egmond was belangrijk voor de grafelijke familie, die er een hechte band mee had. Door
schenkingen van grond werd dit klooster een economische grootmacht in het graafschap. Het grondbezit lag
verspreid over Noord- en Zuid-Holland, tussen Callantsoog in het noorden en de Maas in het zuiden.
In de loop van de 12e eeuw teisterden stormvloeden de Kop van Noord-Holland. De strandwal werd op meerdere plaatsen doorbroken, de Zijpe werd een zeegat en zo ontstonden het Heersdiep tussen Callantsoog en Huisduien en het Marsdiep tussen Huisduinen en Texel. Huisduinen en ’t Oge (Callantsoog) werden waddeneilanden [zie item ca. 1200-1553]. De uitgestrekte veenontginningsgebieden veranderden in een waddenlandschap.
Bronnen:
Tekst: Frank van Loo