![]() | > |
Driehonderd
In 1514 telde Petten nog slechts 65 'haertsteden' (huishoudens met een eigen stookplaats),
wat wijst op zo'n 300 inwoners. Callantsoog had toen 150 huishoudens en zo'n 700
dorpelingen. Petten stelde dus weinig voor, evenals in 1571. In dat jaar kon het dorp
verwoesting door de Watergeuzen afkopen voor 80 gulden, terwijl Huisduinen 150 en Schoorl
en Bergen zelfs elk 1500 gulden moesten betalen.
Groei naar flink dorp
Maar na het afschudden van het Spaanse juk volgde een flinke economische opbloei van de
kustprovincies. Tot profijt van Petten; ook de bedijking van de Zijpe bracht veel
werkgelegenheid. Het kustdorp zou in 1622 wel 1280 inwoners gehad kunnen hebben, mogelijk
inclusief zo'n 150 in het tot de Zijpe behorende Hazepoldertje.
De gravure, die C.J. Visscher in 1615 van Petten maakte, toont een flink dorp met links de vuurboet (soort vuurtoren), die diende als baken voor de Pettemer loodsen en vissers. Rechts ernaast en links van het molentje het Gemeenelandshuis (bestuurscentrum) van het hoogheemraadschap de Hondsbossche en Duinen tot Petten, dat de bekende zeewering beheerde. Het dorp lag toen nog geheel in de duinen en de woningen stonden tot op de zeereep. Er was geen haven, de scheepjes werden op het strand getrokken.
Brief aan de prins
In 1613 schreven de Pettemers een brief aan prins Maurits. Daarin stond onder meer, vrij
vertaald,
Het dorp ligt zeer gunstig voor 'de pilotagie' (het beloodsen) 'van groote schepen van
westen comende'. Voorts wordt er veel vis gevangen, meer dan in enig ander dorp, waarmee
niet alleen steden en het platteland in de buurt gevoed worden, maar die gezouten, gerookt
en gedroogd ook in grote hoeveelheden 'buyten lants gescheept en vervoert' wordt.
Beloodsen en visserij
Pettemers hadden het niet zo op de koopvaardij en de walvisvaart [veel te lang van huis?].
Ze beloodsten liever. Dat wil zeggen dat ze de uit Indiƫ en het Middellandse zeegebied
komende koopvaardijschepen, en oorlogsschepen, door het Marsdiep en over de
Wadden-/Zuiderzee begeleidden naar Enkhuizen, Hoorn en Amsterdam. Het Noord-Hollands kanaal
tussen Den Helder en Amsterdam kwam er pas tegen 1825 en het Noordzeekanaal ruim 50 jaar
later. De loodsschuiten werden ook gebruikt, vaak met dezelfde stuurman en bemanningsleden,
voor visvangst langs de kust. Op steurharing (te verwerken tot bokking), schelvis,
kabeljauw, schol, schar, tong, makreel etcetera. Ook waren Pettemers betrokken bij de
'zoutharingvisserij' in het noordwesten van de Noordzee bij de Shetland-eilanden. Die
visserij kwam omstreeks 1580 sterk op vanuit de 'haringstad' Enkhuizen. Rond 1600 voeren
diverse Pettemer stuurlieden (zo werden de gezagvoerders van haringschepen altijd genoemd)
voor Enkhuizer reders. Ze namen vaak mensen uit hun eigen dorp als bemanningsleden mee.
De storm van 1625
Maar toen kwam de storm van 8 maart 1625. Er zouden daarbij 100 van de circa 250 huizen in
het dorp verwoest zijn. De bloei van Petten was maar van korte duur geweest. Langzaam maar
zeker zakte het kustdorp terug naar het inwonertal van 1541, te weten zo'n driehonderd.
Bronnen:
Tekst: Frank van Loo