![]() | > |
In 1669 verscheen onder de titel 'Het vermaeckelijk landt-leven'een vijfdelig standaardwerk voor de bezitters van een buitenplaats. Vooral een tuin-, medicijn- (kruiden) en kookboek.
Zeker in de 17e of Gouden eeuw was er veel rijkdom onder de kooplieden en regenten in de grotere
steden. Het werd mode om de zomermaanden door te brengen op de eigen buitenplaats op het platteland.
Aan de Vecht, langs de Amstel, in de duinstreek bij Haarlem of in 't Gooi en in de nieuwe
droogmakerijen en bedijkingen in Noord-Holland boven het IJ, zoals de Beemster en de Zijpe.
Van 1600 tot 1750 woonden de eigenaren van de Zijper gronden vooral elders. [zie venster 1785]
Veelal in Amsterdam, Den Haag of Alkmaar. Nogal wat van hen lieten stenen 'heerschapsvertrekken'
bouwen in of aan (een van) de stolp(en) waarin ook de pachter en zijn gezin woonden. Zo'n stolp werd
een hofstede genoemd.
Er was ook een klein aantal echte buitenplaatsen, met een Herenhuis rondom in het water [zie hierna
Jagerslust].
Al die buitens hadden vrijwel altijd een 'plantagie': een aanplant bij de behuizing/zomerresidentie,
veelal bestaande uit een boomgaard, een of meer moestuinen en een lusttuin of sterrenbos voor een
aangename wandeling. Met er omheen een vrij brede wetering of singel en vijver(s).
De buitens aan de Zijper Groote Sloot hadden ook meestal een botenhuis in die vaart.
Aangenaam, voordelig en gezond
In het boekwerk uit 1669 werd het buitenleven omschreven als:
'het vermakelijckste (aangenaamste), het voordeeligste, het gesontste en het saligste leven'.
Voordelig vanwege de groenten en fruit uit eigen hof, gezond vanwege de schone lucht en het
(regel-)matiger leven op het platteland en zalig vanwege minder trouweloosheid en goddeloosheid
aldaar. Aldus het genoemde boek. De steden waren toen vergeven van 'stinkende dampen', die de
spijsvertering zouden verstoren en hoest en hoofdpijn veroorzaakten.
Wildrijck
Dit goed had in de 17e eeuw de meest uigestrekte plantagie van de Zijpe. Die was aangelegd op
slechte grond en hoogstwaarschijnlijk was de aanplant van geboomte eigenlijk gedaan om de
oostelijker gelegen landerijen tegen stuifzand te beschermen. Toen de bomen tot wasdom kwamen konden
in hun luwte allerlei andere gewassen gedijen. Zo ontstond de grote plantagie met ook de grootste
hofstede van de Zijpe. Thans herinnert het bos op de hoek van de Belkmer- en de Zeeweg in Sint
Maartensvlotbrug nog aan het buiten verblijf van weleer.
Leonard Ras, burgemeester en raad in de Vroedschap van Alkmaar, tevens koopman en zeepzieder in die
stad, was langere tijd de eigenaar. Hij stierf ongehuwd in 1707. Zijn nichtje en erfgenaam Susanna
Rolwagen verkocht het goed in 1711 aan mr. Jacob van Strijen [zie venster 1733]. Die had echter al
het goed Ananas aan de Ruigeweg tot familiebuiten gemaakt en dus kon het Wildrijck mooi een bos voor
de jacht worden.
Jagerslust
Nog in de 18e eeuw was dit een riant buiten in de Zijper polder V [ongeveer waar nu de katholieke
kerk van 't Zand staat]. In de Oprechte Haarlemse Courant van 25 augustus 1725 boden drie
Amsterdamse makelaars het te koop aan:
'Een seer vermaeckelijcke Plaisier Plaets, groot in zijn beplanting 10 morgen [ca. 9 ha], met zijn
Herenhuijsje, voorsien van verscheijde royale vertrekken, tuijnmanshuijs, koetshuijs en stallinge
voor 10 paarden, hooijberg, boomgaerts met alderheerlijckste vruchten, moestuijnen, een seer schoone
visrijke vijver lopende rondom het huijs, een fraaije wildbaen voorsien van veelderleij wild en een
steenen visschershuijs' met nog 14 morgen 'koorn- en weijland'.
In 1762 kocht Frans Jongerling, kastelein in de ertegenover gelegen herberg 'Het Wapen van Alkmaar', Jagerslust. Jongerling was de rijkgeworden schakel in het transportsysteem van Amsterdam naar Huisduinen/Den Helder en de vloot op de rede aldaar. Het ging per schuit via Schagerbrug naar 't Zand en vandaar vanaf de herberg van Jongerling per postkoets naar Den Helder. In Jagerslust vonden belangrijke passagiers een stijlvol onderdak
De laatste Zijper buitenverblijven
Tegen 1700 werd het aantal buitenverblijven in de Zijpe al langzaam maar zeker kleiner en die
tendens zette zich daarna door. Omstreeks 1780 resteerden er nog twintig + twee zonder behuizing, te
weten Wildrijck en Buitenlust (later in de volksmond Vrijburg).
Bronnen:
Tekst: Frank van Loo