![]() | > |
Lappiespoepen
Op 30 januari 1800 kochten de zwagers Hermann Gerhard Norp (Gerrit Noorp) en Johann Bernd (Berent)
Meijer, respectievelijk 33 en 40 jaar oud, het voorhuis van een pand aan de Groote Sloot
oostzijde, richting Burgerbrug in St. Maartensbrug. Ze hadden al jaren als lappiespoep door de
Zijpe en omgeving een klantenkring opgebouwd. Ze waren hier toen in de kost en bezochten lopende
met de zogenoemde poepezak 2 à 3 keer per jaar hun klanten in de Zijpe en ruime omgeving.
Drie keer per jaar gingen ze naar huis in Westfalen, naar vrouw en familie en om hun voorraden aan te vullen: met Pasen, in augustus en met Kerstmis. Uit Berge waren ze afkomstig, op 60 kilometer van de grens bij het Twentse Denekamp. Het waren veelal lutheranen, die in het katholieke Westfalen achtergesteld werden. Het waren keuterboertjes/pachters en landarbeiders met een grote moestuin. Wollaken verkochten ze vooral in de Noordkop: een weefsel van niet ontvette schapenwol en linnen, nogal waterafstotend. Dat werd in Westfalen 's winters door thuiswevers gemaakt. Ook gebreide producten, zoals kousen, kwamen daar vandaan.
Familie in de zaak
In 1807 kwam Wilhelm Heinrich (Willem) Meijer, broer van Berent, ook in de zaak. Berent en hij
gingen zich vooral op Huisduinen/Den Helder richten en in 1813 vestigden ze zich daar. Gerrit
Noorp zette de zaak in St. Maartensbrug voort. Drie neefjes Meijer kwamen hem daarbij helpen:
Wilhelm Heinrich (Willem), Hermann Martin (Marten) en Johann Gerhard (Johan Gerard). De laatste
begon in 1822 een zaak in Burgerbrug. Marten werkte eerst bij de ook uit Berge afkomstige broers
Dirk en Willem Prins in Schagerbrug, maar werd in 1817 compagnon van zijn oom Gerrit.
In 1826/27 kwam Johann Bernd (Berend) Meijer bij de firma. Hij woonde hier op kamers in de
boerderij 'Westphalen' van de uit het Paderbornse (ook Westfalen) afkomstige familie Filmer. En er
waren er hier meer uit die streken: de kleermakers Jacob Schreuer in de Belkmerweg, Hendrik
Kiesling in de Ruigeweg (Kloosterbos), Jan Wever en Willem D. Niestadt (de stamvader van het
bekende fotografengeslacht) in St. Maartensbrug.
De Meijers deden goede zaken in de Zijpe, ze gingen ook 'bankieren' en hadden in Berge 75
thuiswevers voor zich werken onder de handelsnaam 'Meijer & Sohne'. De familie Meijer en later de
verwante families Bruning en Wilbers zouden de zaak in St. Maartensbrug tot ruim na de Tweede
Wereldoorlog voortzetten. In 1890 openden ze een zeer succesvol filiaal in Alkmaar, aan de Houttil.
Hannekemaaiers
Al sinds de 30-jarige oorlog (1618-1648) nam de bevolking in diverse Duitse streken zo toe dat er
onvoldoende bestaansmogelijkheden waren. Ook in Westfalen, met Münster als hoofdstad. Veel
keuterpachtertjes en landarbeiders hadden het zo arm dat ze voor allerlei werk geregeld naar
'Holland' trokken. Zo ook de hannekemaaiers, de grasmaaiers/hooiers. Na Pinksteren trokken ze in
groepjes in 10-14 dagen te voet naar Zwolle. Met hun eigen met sokken omwonden zeis en een grote
plunjezak met roggebroden, hardgekookte eieren, worst, repen spek en rauwe ham van het in de
vorige herfst geslachte varken. Voorts hadden ze wat reservekleding en plaatselijk geweven linnen
om te verkopen aan Nederlandse boerinnen.
Per boot gingen ze voor 75 cent van Zwolle naar Amsterdam en vandaar naar de graslanden in
Noord-Holland vooral. Rond 1800-1810 waren het er ieder jaar zo'n 80 in de Zijpe, in de maanden
juni en juli. Jaar in jaar uit bij dezelfde boer. In augustus gingen ze dan weer terug met rond
1803 zo'n 125-150 gulden. Maar rond 1845 was dat nog maar 30-40 gulden.
Tot 1870 kwamen de hannekemaaiers uit Westfalen naar hier, maar daarna werd het snel minder omdat er in Duitsland zelf veel meer werk kwam door de industrialisatie. Toen kwamen maaiers uit Overijssel en Drente naar de Zijpe. Tot vanaf 1895 langzaam maar zeker de mechanisering hen overbodig maakte.
Bronnen:
Tekst: Frank van Loo