![]() | > |
Bedijking
Vanaf 1610 waren er af en toe plannen om dat Koegras te bedijken. Maar tot 1817 kwam het er niet
van: te duur!. Koning Willem I wilde echter snel een kanaal tussen het Nieuwediep, de haven van
Den Helder, en Amsterdam. [zie venster 1819-1824] Dus kocht Domeinen voor 52.000 gulden van de
eigenaren van de heerlijkheid Callantsoog het stuk van het Koegras dat het nog niet bezat: het
(Callants-)Oger Buitenveld. Het gedeelte dus dat in 1990 bij de gemeente Zijpe kwam.
Het rijk schreef in 1817 een lening uit van 1.118.000 gulden, in obligaties van 500 gulden tegen 6% rente, om de bedijking mee te financieren. Meteen werd begonnen met de aanleg van de Koegras Zeedijk in het oosten om het gebied te beschermen tegen de Wadden-/Zuiderzee. En daarlangs werd het Koegras Kanaal gegraven, het eerste stuk van het latere Groot Noordhollandsch Kanaal. In 1818 kwam het werk gereed. Ruim 4000 hectare.
'Polderjongens'
Enkele honderden werklieden van heinde en verre, polderjongens of poldergasten genoemd, voerden
het werk uit. Ze werkten van 's morgens 5 tot 's avonds 7 uur, met vier schaften. Ze sliepen in
veelal zelfgemaakte houten keten. Hun eten werd bereid door de 'keetvrouw', meestal de
echtgenote van de 'putbaas', die voor 12-15 man een deel van het werk had aangenomen. De
beloning voor dit zware werk was meestal matig tot slecht en de arbeiders werden ook nog eens
afgezet door de leveranciers van drank en gereedschap.
'Woestijn'
Na de bedijking in 1817/18 kwamen er 25 boerderijen in het Koegras, maar verder gebeurde er niet
zoveel in het grote gebied. In 1836 woonden er maar zo'n 300 mensen; Domeinen stichtte een
eenklassig schooltje voor 30 leerlingen. De 20-jarige Hendrik Daarnhouwer werd de meester. Maar
in 1841 schreef Nicolaas Beets: 'de woestijn van het Koegras'. Het was inderdaad vooral een
grote leegte.
Verkoop
Al in 1818 was Domeinen van plan om het Koegras bij veiling te verkopen, maar dat gebeurde
uiteindelijk pas in 1849. Toen kocht de schatrijke koopman en bankier mr Pieter Loopuyt uit
Schiedam het voor afgerond 690.000 gulden. Loopuyt was ook gemeenteraadslid en wethouder van
Schiedam en later lid van de Eerste Kamer.
Door twee relaties liet de in 1791 geboren Loopuyt een rapportje maken over de stand van zaken en toekomstmogelijkheden van het Koegras anno 1849. De grond werd vooral geschikt geacht voor het weiden van hoornvee en schapen alsmede als hooiland. Akkerbouw (haver, gerst en kanariezaad) was er maar bijzaak. Bomen groeiden er nauwelijks en er stonden maar 52 behuizingen.
Ontwikkeling
Onder leiding van Loopuyts schoonzoon jhr.mr C. van Foreest te Heiloo, de latere dijkgraaf van
de Hondsbossche en befaamd Tweede Kamerlid, werd het Koegras vooreerst beheerd. Met J. Swerver
(opzichter van Rijkswaterstaat te Alkmaar en rentmeester voor de Noord-Hollandse bezittingen in
de Wogmeer en de Zijpe van graaf Bentincks voorganger baron Van Heeckeren van Wassenaer te
Diepenheim) als administrateur. Binnen drie jaar verrezen er 19 flinke nieuwe boerderijen,
werden vier dwarsvaarten gegraven voor de afwatering (Callantsoger-, School-, Doggersvaart en de
Middenvliet), sluisjes, wegen en bruggen aangelegd. Het inwonertal groeide tot 1870 aan naar 573.
Toen Loopuyt begin jaren 1870 overleed werd de waarde van het Koegras getaxeerd op ruim 2 miljoen gulden. Tot 1904 leidde jhr.mr Dirk van Foreest, kantonrechter te Schagen, het polderbestuur. Vijf jaar later verrees in het centrum van de polder een dorpskern. De naam zou eigenlijk Loopuytdorp worden, maar naar aanleiding van de geboorte van kroonprinses Juliana in 1909 kreeg het haar naam. Julianadorp was en bleef onderdeel van de gemeente Den Helder en breidde zich sterk uit in de loop der jaren.
Bronnen:
Tekst: Frank van Loo