![]() | > |
De start van de werken was op 31 maart 1845 op de schorgronden van de Koegraszeedijk bij de Kwelderbeek [nu De Kooy]. De bedijking van het oostelijk deel vond plaats in 1846. Maar die ging met technische en financiële problemen gepaard. Gouverneur Van Ewijck van Noord-Holland ging om de zaak te redden een exploitatiemaatschappij leiden. In 1847 werden verkaveling en bemaling gerealiseerd, plus 'de wijze waarop de polder als nu zou worden bevolkt en in cultuur gebragt worden'.
Ingedeeld bij Zijpe
Koning Willem II bepaalde dat de in te dijken gronden voorlopig zouden behoren tot de
gemeente Zijpe. Maar daar was die gemeente helemaal niet gelukkig mee. Naast de
overlast van 1700 tot 1800 polderwerkers waren er de financiële consequenties. Allerlei
voorzieningen in de nieuwe bedijking, zoals politie, onderwijs en armenzorg, zouden
voor rekening van Zijpe komen. Terwijl de aanvankelijk grotendeels minvermogende
bevolking van de Anna Paulownapolder weinig gemeentelijke belasting betaalde. Er moest
dus dik geld bij en van steun van de rijksoverheid was geen sprake.
Kolonisatie
Van de polderjongens bleven er, zeker toen ook de laatste sloten en greppels gegraven
waren, niet zoveel hangen, behalve een aantal meest uit Zeeland afkomstige werkers van
het eerste uur. De 'kolonisten' vervolgens kwamen overal vandaan. In 1847 ontstond aan
het westeinde van de Molenvaart de zogenoemde Gelderse Buurt: 34 stenen
arbeidershuisjes. Dominee Heldring te Zetten in de Betuwe stuurde, meteen na een oproep
van jhr.mr. C. van Foreest [zie venster 1817/18], 25 arme gezinnen naar de grote
zandwoestijn die de polder aanvankelijk was.
De meeste geldschieters wilden veel te snel en teveel resultaat zien en wilden (of konden) niet meer geld in de polder investeren. Nog in 1856 waren de opbrengsten gering en de kosten hoog. Maar de kentering kwam toen boeren uit de omgeving grond kochten of pachtten in de polder en een aantal 'heren' met voldoende inzicht en kapitaal er zich vestigden: J.H. en D. van Foreest, Th.J. Waller, J.A. Zur Mühlen, J.J. Enschedé en M.J. Tiele (ook administrateur van het Koegras). In 1860 telde Anna Paulowna 1000 inwoners, in 1871 al 2100 (1200 manlijke en maar 900 vrouwelijke).
Zelfstandigheid
Al in 1855 deed een dertigtal inwoners onder leiding van dijkgraaf J.C. de Leeuw een
eerste poging tot verzelfstandiging. Als argument werd onder meer gebruikt dat het
gemeentehuis in Schagerbrug te ver weg was.
Een dagloner die aangifte moest doen van een geboorte of sterfte zou een dagloon derven. Maar de hogere overheden voelden er niets voor. Geschat werd dat de toen ruim 800 zielen goed waren voor 600 gulden gemeentebelasting per jaar, terwijl de begroting 1850 gulden bedroeg. Dan zouden rijk en provincie ieder ruim 600 gulden per jaar moeten subsidiëren. Dat moest maar niet.
Op 1 februari 1866 bepleitte de gemeenteraad van Zijpe, met ingezetenen, verzelfstandiging. Er moest een tweede school komen, in Breezand en dat zou 11.000 gulden investering van Zijpe vergen. Maar tevergeefs. Op 7 april 1869 verzocht de gemeenteraad het opnieuw. En dijkgraaf De Leeuw c.s. lieten in september van dat jaar in Haarlem een 'Memorie strekkende tot toelichting van het verzoek, gedaan door de ingezetenen van den Anna Paulowna Polder, om deze indijking te verheffen tot eene zelfstandige gemeente' van 18 pagina's drukken [ZM inv.nr.4034] en versturen naar de hogere overheden. Nu met succes. Per 1 januari 1870 werd Anna Paulowna een zelfstandige gemeente [hoe lang nog?] en dijkgraaf J.C. de Leeuw werd de eerste burgemeester.
Bronnen:
Tekst: Frank van Loo