![]() | > |
Piet Doorn zou het nooit vergeten. Hij was 15 toen. Het begon in de nacht van dinsdag 26 op woensdag 27 september om half een. Op de zolder van bakkerij De Jager aan de Groote Sloot [later De Waard tenten]. De bakker viel met een petroleumlamp in zijn hand. De eruitlopende brandende vloeistof deed de takkenbossen om de oven mee te stoken ontbranden. Er stond een sterke noordoosten wind en dus breidde de vuurhaard zich snel uit in zuidelijke richting. Naar de kleermakerij van W.F. Niestadt [nu Grote Sloot 352], het woonhuis van K. Plevier en het grote hoekpand [later Leek] Groote Sloot/ Schagerweg. Het ging de hoek om naar slagerij Stöve en de Schagerweg over naar Het Wapen van de Zijpe/De Koepel. Vonken waaiden naar de overkant van de Groote Sloot, naar de boerderij van Jb Harp [nu Schagerweg 22], de wagenmakerij van Ligthart en nog een winkel [nu Grote Sloot 345]. Veel vee kon gered worden, maar bij Harp niet twee koeien, twee kalveren en een jaagpaard van schipper T. Schotvanger. "En maar één spuit tot blussing", aldus de Zijper Courant.
Brandweer
Tot 1807 waren er alleen ge- en verboden, bedoeld als brandpreventie. Zoals de keur van
1733 die verbood dat men voortaan met een brandende pijp in werkplaatsen of panden met
brandbaar materiaal kwam. De boete was 3 gulden, het weekloon van een boerenarbeider.
Voor hooibroei waren namens de polder hooistekers aangesteld, maar verder moest ieder
zich bij brand maar zien te redden.
Per spuit waren zo'n 100 man nodig, waarvan alleen al 64 pompers in vier ploegen van zestien. Vanaf 1856 waren alle mannen van 25 tot 50 jaar oud verplicht om bij brand op te draven. Vrijgesteld daarvan waren alleen de geestelijken, de onderwijzers, veldwachters en lichamelijk gehandicapten. Twee keer per jaar werd geoefend en er werd goed samengewekt met de spuitploegen van de omliggende gemeenten. In 1879 besloot de gemeente om voortaan vrijwilligers in te schakelen, die 25 cent per uur krgen voor hun inzet bij branden.
"Ons aardig dorpje is een ruïne"
Dat schreef de Zijper Courant van 27 april.
"Niet minder dan 13 woningen zijn een offer
van het allesverteerende vuur geweest. 16 gezinnen (71 personen) zijn van have en
huisvesting beroofd. Het vuur greep zoo snel om zich heen dat van de boedel van de 16
getroffen gezinnen zo goed als niets gered kon worden. Ze waren nauwelijks gekleed hun
huis uit gerend. Het geld, de kasboeken en meer noodige dingen van waarde zijn een
prooi der vlammen geworden".
Diverse dorpelingen deden goed werk, zoals de
schooljongen Arthur Feissers, die op een fiets sprong om de brandweer van Schagen te
waarschuwen. Telefoon was er nog niet. Hij kreeg later een horloge van burgemeester
Hulst van Zijpe.
Piet Doorn herinnerde zich ook nog dat "bij het blussen van de twee café's de
brandweerlieden van de diverse korpsen die hulp boden, zich te goed gedaan hebben aan
de voorraad 'geredde'drank, hetgeen de vrolijkheid enorm deed toenemen". Nu ja, er
waren geen ernstig gewonden of doden bij deze grote brand te betreuren.
De Zijper Courant schreef ook:
"De prachtige koepel van het logement van Bruin [zie
venster 1785] - waarop de Schagerbrug trots was - waarin men alle zijden van het dorp
kan bezien en het Polderbestuur van Zijpe zijne vergadering hield, ging bij deze brand
verloren."
En de krant vervolgde:
"Aan giften werd ruim 1000 gulden ingezameld. Dat
werd in de raadsvergadering van 25 juni verdeeld onder de hulpbehoevenden. Tijdens deze
vergadering kwam jhr.mr. D. van Foreest, kantonrechter te Schagen [en voorzitter van
polder het Koegras] 105 gulden brengen voor de hulpbehoevenden die niet of onvoldoende
verzekerd waren".
De Koepel werd al snel weer opgebouwd, evenals veel andere panden.
Bronnen:
Tekst: Frank van Loo