Expositie in het Zijper Museum vanaf 1 maart 2006 tot eind 2006
Inleiding
In het Zijper Museum zijn in 2006 twee exposities te zien:
de ene over
het lager onderwijs in deze gemeente in de 20e eeuw en de ander over hoe
de Zijpe en Petten vanaf ongeveer 1550 in kaart zijn gebracht
(cartografie).
De Zijpe en Hazepolder werd bedijkt tussen 1552 en 1597; de vierde
poging in 1596/97 was succesvol. De te ontginnen gronden waren eigendom
van rijke kooplieden van elders, die in de 17e en 18e eeuw de
zomermaanden doorbrachten op hun buitenverblijven in de polder en die
het voor het zeggen hadden in het polderbestuur. Een gemeentebestuur
kreeg Zijpe pas na 1800. Het ontginnen werd gedaan door pachters en
knechten uit de directe omgeving, die zich hier vestigden, evenals
ambachtslieden met hun gezinnen.
Het was de periode van de 80-jarige oorlog, de Opstand tegen het
katholieke Spaanse gezag.
In de noordelijke Nederlanden werd het protestantisme dominant en dat
geloof bepaalde in sterke mate de verdere uitbouw en de inhoud van het
onderwijs.
Handleiding
Dirck Adriaensz. Valcooch * schreef in 1591 een handleiding op rijm voor schoolmeesters. Deze methode van lesgeven zou tot na 1800 nauwelijks veranderen. Het onderwijs bestond uit godsdienst, lezen en een beetje schrijven. Het was niet klassikaal, maar min of meer individueel. Jongere kinderen werden vaak door oudere geholpen. De meester had het te druk met overhoren en orde houden, aan uitleggen kwam hij nauwelijks toe. In ruimten zo groot als een gemiddelde huiskamer van nu verbleven wel tot 100 leerlingen, sterk overwegend tussen de vijf en tien jaar oud. De schoolloopbaan begon met het leren van de letters van het alfabet en de gebeden plus eenvoudige vragen over bijbel en catechismus. Daarna kwam het spellen - eerst van lettergrepen, daarna van het Onze Vader, de tien geboden en andere godsdienstige teksten. (1) * Valcooch was onder meer schoolmeester, notaris en dichter in deze streken (Schagen of Barsingerhorn); van zijn hand verscheen in 1576 De kroniek van de Zijpe. (2) |
1600-1800: zes schooltjes
In 1674, toen de dorpen in de Zijpe nog nauwelijks iets voorstelden en
men verspreid door de hele polder woonde, waren er vijf schoolmeesters
in de Zijpe en een in Petten [zie hierna]. In de Zijper polder C
(Schagerbrug) was dat meester Barthlomeus, tevens voorzanger van de
kerk; in de polder H (St. Maartensbrug) Jan Adriaensz., tevens notaris,
bode en chirurgijn; aan de Oudesluis meester Jan de Vlaming, ook
voorzanger; in de polder O meester Pieter Guldewagen en aan de Ruigeweg
(Burgerbrug) ook een Jan Adriaensz., tevens koehouder.
Kerk en overheid vonden het nauwelijks nodig dat het gewone volk leerde
schrijven en rekenen. Het ging vooral om lezen (van de bijbel). Maar de
dorpsschoolmeesters waren vaak lieden van geringe ontwikkeling, wat niet
zo vreemd was gezien de slechte arbeidsvoorwaarden: een laag
basistractement en overvolle lokalen. Ze konden wel schoolgeld vragen
(meestal in natura) van die ouders die niet armlastig waren.
Zo'n zeventig jaar later, in 1742, bestond het Zijper onderwijzersgilde
uit Garmen Smak, tevens belastinginner, en Jan de Jongh, ook
koster/voorzanger/doodgraver resp. in Schagerbrug en St. Maartensbrug.
Klaas Groot was de schoolmeester en voorzanger van Oudesluis. Gerrit
Witt was zijn collega in Burgerbrug; het schoolhuis stond naast de
Mennistenkerk (doopsgezind) aan de Eenigenburgerweg, hoek Ruigeweg in de
Polder G. Wijnand Rootjes was de schoolmeester en belastinginner in 't
Zand.
De kinderen verzuimden veel in de zomermaanden, maar in de wintermaanden waren er vele tientallen kinderen per schooltje. Van alle leeftijden door elkaar en meestal in bankjes. Pas als ze min of meer konden lezen en aan het schrijven toewaren kwamen ze aan tafels te zitten. Maar veel kinderen waren dan al van school. (3)
Het reglement van 1821
In 1817 waren de Zijper onderwijzers: F. Jongerling, C. Siemers, J.
Rampen, P. de Waard en G. Jongejan - ook nu nog bekende namen in deze
gemeente. Er waren perioden dat het armbestuur redelijk bij kas zat en
de kinderen van de armen naar school stuurde en daarvoor betaalde. Maar
als het tegenzat, zoals in de jaren '20, dan bleven "de kinderen van
arme en behoeftige ouders verstoken van een groot gedeelte van het
schoolonderwijs", tenzij de gemeente betaalde - maar die had voor 1851
niet of nauwelijks eigen geldmiddelen.
Het reglement van 1821 bepaalde dat de lessen het hele jaar door waren
van 8-11 en van 13-15 uur. Op donderdag of zaterdag een vrije middag,
naar keuze van de onderwijzer. Vakanties: met Pinksteren acht dagen en
met Pasen, Kerstmis en de kermis op het dorp drie dagen. Competitie
onderling onder de leerlingen werd sterk gestimuleerd, zo was er iedere
woensdag schrijven 'om den voorrang' en de rangorde die dan bepaald werd
bleef een hele week van kracht. Voorts werden heel geregeld prijsjes en
prijzen uitgeloofd voor goede schoolprestaties.
"De onderwijzers moesten de kinderen 'eerbied en gezag voor hunnen
ouders alsmede voor de overheid inprenten'. Ook dienden de leerlingen
'eerbied voor bejaarde lieden te betoonen'en moest hen 'het
onbetamelijke van dobbelen, vloeken en vechten gedurig worden
voorgehouden". (4)
Geen verwarming
In 1827 schreef de burgemeester van Zijpe aan de gouverneur van de
provincie Noord-Holland dat "de schoolgebouwen in deze gemeente des
winters geene verwarming door vuur behoeven, vermits dezelve niet zeer
groot zijnde (kleine lokalen) en de ondervinding geleerd heeft datde
natuurlijke warmte welke door de leerlingen wordt veroorzaakt voldoende
is tegen den invloed der koude; en dat alzoo het stoken van kagchels of
vuren in de scholen, nadeelig zoude zijn voor de gezondheid der
leerlingen, aangezien deze voor het aanmerkelijkst gedeelte uit den
boerenstand en aan de vrije lucht gewoon, tegen de koude zeer goed
bestand zijn". (5)
Rond 1840 werden door vijf onderwijzers 545 kinderen onderwezen.
Burgerbrug, St. Maartensbrug en Schagerbrug blijken bij de inspectie elk
"een nieuw, groot en welingerigt schoolokaal te hebben, Oudesluis een
veel te klein lokaal en 't Zand een allerslechtst lokaaltje en
schoolmeubelen". Ook het onderwijs is er slecht. En vijf jaar later was
er nog geen verbetering: "de lokaliteit bezit niet ééne eigenschap van
eenig goed schoolgebouw". Het lokaal is 30 vierkante ellen (een normale
huiskamer van tegenwoordig) en er zijn 80 leerlingen... Maar in 1846
verrees in 't Zand een nieuwe school met onderwijzerswoning "op den
hoogen stortgrond van het N.H.Kanaal aan de oostzijde" (Kanaalkade?).
Oudesluis kreeg een nieuwe school en nieuwe meubilair in 1855. (6)
Nieuwe wet op het lager onderwijs 1857
Deze wet legde voor het eerst een 'vakkenpakket' op. De vakken lezen,
schrijven, rekenen, taal, geschiedenis, aardrijkskunde, kennis der
natuur en zingen moesten voortaan klassikaal gegeven gaan worden. Maar
in Zijpe was men nog niet meteen zover. Daar was het systeem nog
hoofdelijk en gekoppeld aan het te betalen schoolgeld: in de laagste
klassen, waar men alleen spellen en lezen leerde, 6 cent per week; in de
middelste klassen, met onderwijs in spellen, lezen en schrijven, 12 cent
en in de hoogste klassen (ook rekenen) 19 cent. Eindelijk werden door
deze wet de opleiding en de beloning van het onderwijzend personeel
verbeterd. Zo gingen de (hoofd-)onderwijzers van de vijf Zijper dorpen
f. 650-900; de hulponderwijzers daar f. 300 en de kwekelingen (in 't Zand en
Anna Paulowna, waar geen hulponderwijzer was) f. 100 verdienen. De Anna
Paulownapolder, drooggevallen in 1845, zou tot 1870 onderdeel van de
gemeente Zijpe zijn.
Sinds 1849 waren lichamelijke straffen verboden en nog steeds moesten
prijzen en prijsjes de kinderen stimuleren te leren. (7)
1866: negen tellingen
De gemeenteraad van Zijpe besloot in 1866 dat de lagere school in 't
Zand wel met een hulponderwijzer minder toe kon. Dat scheelde weer 300
gulden. Bij negen tellingen bleek het aantal leerlingen namelijk minder
dan 100 te zijn en dat moest de hoofdonderwijzer toch wel alleen
afkunnen (desnoods met een kwekeling). Maar burgemeester Van Doorn was
het er niet mee eens, want het was in strijd met de wet én het algemeen
belang. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland stelden dat er gemiddeld
maar liefst 116 leerlingen in 't Zand ingeschreven waren en dus werd het
raadsbesluit van Zijpe ter vernietiging voorgedragen in Den Haag. En bij
Koninklijk Besluit van 10 februari 1867 werd aldus besloten. De
argumentatie: "het getal leerlingen dat aan eene school is ingeschreven
of tot die school behoort, niet het getal leerlingen dat op zeker
willekeurig of toevallig gekozen dagen bevonden is werkelijk in het
schoollokaal aanwezig te zijn". (8)
In 1867 kreeg de Anna Paulownapolder een tweede school, op het Kerkeland
en er waren plannen voor een derde school in Van Ewijcksluis. Dan zouden
de drie scholen op ongeveer gelijke onderlinge afstand staan en hoefde
geen der kinderen meer dan een half uur te lopen naar (en van) school.
(9)
Ontwikkelingen
In 1872 stond in het Provinciaal Verslag van Noord-Holland te lezen:
"Het onderwijs in het lezen blijft op vele scholen vrij wat te wenschen
overlaten. Een aantal onderwijzers is nog niet genoeg doordrongen van de
noodzakelijkheid, dat men zich moet overtuigen of de leerling het
gelezenen wel verstaat (begrijpt)". Ook werd gewezen op de noodzaak van
veel meer hulponderwijzers. Dat zou wel goed komen want de
schoolopzieners meldden: "het getal vrouwelijke kweekelingen neemt
steeds toe. Zij voldoen over het algemeen zeer goed". Het
provinciebestuur wees ook op het feit dat veel kinderen op hun negende
of tiende jaar van school genomen werden. De jongens om iets te
verdienen, de meisjes om (thuis) in de huishouding werkzaam te zijn. De
herhalingsscholen, aan het eind van de middag of 's avonds, voor degenen
die te weinig scholing in hun jonge jeugd gehad hadden werden, als ze er
al waren, weinig bezocht. "Vandaar het verschijnsel dat vele volwassenen
opgeven niet te kunnen lezen of schrijven". De leerplicht zou pas in
1901 ingevoerd worden. (10)
Nieuwe en ook 'bijzondere' scholen
Eind 1872 was in 't Zand een nieuwe openbare lagere school in aanbouw.
Vier jaar later werd de nieuwe school van Schagerbrug in gebruik
genomen. Meester Hoek van dat dorp zat meer dan 50 jaar in het
onderwijs, met een hulponderwijzer 'deed' hij 170 leerlingen, in 1877
zelfs 180. De hulponderwijzer onderwees er toen 120 en de gemeenteraad
benoemde een kwekeling erbij. Volgens de wet moest dat een
hulponderwijzer zijn, maar die verdiende inmiddels f. 650-725 en een
kwekeling kostte maar f. 200-400.
De school van Oudesluis werd in 1876 met zes meter verlengd. Drie jaar
later telde deze school 145 leerlingen (80 jongens en 65 meisjes). In 't
Zand kwam in 1880 een katholieke school, die ook bezocht ging worden
door kinderen van de Stolpen tot Oudesluis. Al snel waren het er meer
dan honderd.
Acht kinderen uit de Zijpe gingen in 1881 naar de
protestants-christelijke school te Krabbendam.
Analfabetisme
Volgens het Provinciaal Verslag over 1876 bleef "het aantal mannen en
vrouwen, dat bij huwelijksvoltrekking blijkt niet te kunnen schrijven,
in het noorden (van de provincie) te hoog: 12,4% van de mannen
(gemiddeld in Noord-Holland 4,96%) en 16,34% van de vrouwen (gemiddelde
provincie 11,31%) [De Zijpe II, p.105/106]
In 1840 berekende ik voor Zijpe: 1 op de 39 bruidegoms (2,5%) en 11 van
de 39 bruiden (28%). (11)
Handwerkjuf
Voor 150 gulden per jaar werd in 1883/84 een handwerkonderwijzeres in de
Zijpe benoemd. Na enige tijd ontstond er in de gemeenteraad gesteggel
over wat er met de produkten daarvan moest gebeuren, maar in 1885 werd
beslist dat die in principe naar het weeshuis moesten. Regenten en
binnenmoeder gingen op de school een en ander uitzoeken en achtten
geschikt: borstrokken, slaapmutsen, broekjes en kousen.
In 1881 kwam trouwens de eerste onderwijzeres in Zijpe en al snel wordt
het normale patroon op lagere scholen: de hoofdonderwijzer heeft de twee
hoogste klassen, de hulponderwijzer de twee middelste en de
onderwijzeres de twee laagste klassen. Die onderwijzeressen kwamen
veelal uit burgerlijke milieus en het was voor hen de enige mogelijkheid
om aan het werkeloos zitten wachten op een echtgenoot te ontkomen. Er
waren aanvankelijk wel wat problemen omdat deze vrouwen niet de taal van
de arbeiders spraken en die milieus niet kenden. Anders dan de
onderwijzers, die veelal wel uit die kringen kwamen. Voor een jongen van
armen huize met een goed verstand was onderwijzer worden vaak de enige
mogelijkheid om tot een witte-boordenberoep te komen. (12)
De overbevolkte school van Petten
Ook Petten had van oudsher een school(tje). In 1866 verdiende de
(hoofd)onderwijzer f. 700 per jaar en het schoolgeld was er 50 cent per
kwartaal voor één kind, 90 cent voor twee kinderen uit een gezin en voor
elk kind meer 30 cent extra. Dat was aanzienlijk lager dan het
schoolgeld in Zijpe: voor de laagste twee klassen 65 cent per kind, voor
de middelste klassen 130 cent en voor de twee hoogste 200 cent.
Begin jaren 1870 werd de Hondsbossche Zeewering bij Petten drastisch
gerenoveerd. Dat betekende veel werk en tijdelijk waren er dan ook
diverse gezinnen in Petten bijgekomen, waardoor de school overbevolkt
raakte. Althans volgens het gemeentebestuur dat in de loop van 1873
extra geld daarvoor vroeg aan de provincie. Die liet de schoolopziener
de zaak onderzoeken.
Deze man was in oktober 1872 voor het laatst in Petten geweest, toen er
96 kinderen bij de school ingeschreven waren, "waarvan 76 behoorden tot
huisgezinnen die hunne vaste woonplaats hadden in de gemeente Petten, 8
tot gezinnen die er tijdelijk vertoefden en 12 tot huisgezinnen
gevestigd in den Hazepolder (gemeente Zijpe)". Die laatste kinderen
moesten nu maar naar Burgerbrug, waar voldoende ruimte was en niet te
ver - volgens de schoolopziener. Gedeputeerde Staten wilden dat kinderen
jonger dan zes jaar niet meer toegelaten werden tot de school in Petten.
Maar de gemeente wilde dat juist wel, "omdat de ouders hun kinderen
gewoonlijk al op tienjarige leeftijd van school halen om te gaan
werken"; als ze op jongere leeftijd naar school gingen haalden ze nog
vijf jaar lagere school.
Najaar 1873 bezocht de schoolopziener Petten opnieuw: "zo vol, zo
bedompte atmosfeer - bijna 100 kinderen in één lokaal". Hij adviseerde
om een hulponderwijzer aan te stellen en twee groepen te vormen. Een
commissie van de provincie hield zich ook met deze zaak bezig en stelde
voor om in de kerk, waarin de school werd gehouden, tijdelijk een tweede
ruimte in te richten, zolang de bijzondere werken aan de Hondsbossche
zouden duren. De minimumleeftijd voor de school moest zes jaar zijn en
de kinderen uit de Hazepolder moesten in Zijpe op school. (13)
In 1874 was de consistoriekamer, gelegen boven het schoolokaal in de
kerk van Petten, inderdaad tijdelijk tot tweede lokaal ingericht. Dat
had zo'n 400 gulden gekost, voor rekening van rijk en provincie. Aan
huur werd 75 gulden 's jaars betaald. De hoofdonderwijzer kreeg 100
gulden extra en moest het maar zien te redden, want de hulponderwijzer
werd uitgesteld tot 1875.
Een extra school in west-Zijpe?
Ook in 1874 klaagden ouders in het westelijk deel van de Zijpe bij het
provinciebestuur over de grote afstanden die hun kinderen moesten
afleggen naar de school in Burgerbrug. Ze pleitten voor een extra school
aan de Mennonietenbuurt (kruispunt Belkmer- en Burgerweg, nu
Pettemerweg). Dat zag de gemeente niet zitten; inspecteur en
schoolopziener stelden voor dat deze kinderen naar de zojuist vergrote
school van Petten zouden gaan, tegen een billijke vergoeding (f. 200).
Het ging om kinderen uit de Hazepolder en van Pettemerkluft en omgeving.
(14)
In 1889 had de school in Petten al drie onderwijskrachten. Inderdaad,
een hoofdonderwijzer, een (hulp)onderwijzer en een onderwijzeres. De
school werd gemiddeld door 98 kinderen bezocht, die vrijwel allemaal
gratis onderwijs kregen. Aan schoolgeld werd in dit arme dorp maar
f. 22,90 opgebracht. De uitgaven waren f. 2600, waarvan het rijk f. 1800
subsidieerde en de gemeente Zijpe f. 300 betaalde voor de leerlingen uit
de Hazepolder en van de Pettemerkluft. Dat was veel goedkoper dan een
apart schooltje in west-Zijpe inrichten.
Herhalingsschool
In 1889 was er in Petten een zogenoemde herhalingsschool met 12 manlijke
en 4 vrouwelijke leerlingen, waar de lagere schoolstof voor het eerst of
opnieuw doorgenomen werd. Aan het eind van de middag of 's avonds en een
tweede kans voor degenen die tussen hun 5e en 12e geen of te weinig
onderwijs hadden genoten. Negenendertig Pettemer kinderen kregen
gymnastiekles. (15)
Grote veranderingen
Zo vanaf 1870 tot 1914 veranderde er nogal wat in Nederland en in het
lager onderwijs. Voordien was met name de positie van de bejaarde
onderwijzer en van de onderwijzersweduwe erbarmelijk, omdat er noch een
minimumwedde noch een pensioenregeling was. Door de wet op het lager
onderwijs van 1857 werden leermiddelen voortaan van staatswege verstrekt
en begon de positie van de onderwijzers wat te verbeteren. In eerste
instantie vooral door strengere opleidingseisen, wat tot meer respect
voor de onderwijzersstand leidde.
De wet op het lager onderwijs van 1878 betekende forse subsidies van het
rijk aan de gemeenten voor het openbaar lager onderwijs. Deze wet
verbood ook dat kwekelingen (van 12 à 13 jaar) voortaan als zelfstandig
leerkracht voor de klas stonden en de salariëring werd sterk verbeterd.
De sterke economische groei en de modernisering van de Nederlandse
samenleving hadden hun weerslag op het onderwijs. Er kwam een zesjarige
leerplicht (wet van 1900), waardoor alle niet-gehandicapte kinderen
vanaf 1901 naar de lagere school gingen. Wat niet betekende dat kinderen
niet thuis gehouden werden tijdens de
hoogseizoenen van het landbouwjaar. De inzichten met betrekking tot het
onderwijs veranderden ook: van bestrijding van pauperisme door het
bijbrengen van christelijke en maatschappelijke deugden naar een
beschewrmde periode. De lagere school moest borg gaan staan voor een
periode waarin de kinderen vrij waren van de zorgen en problemen van de
volwassenen. Maar voor arbeiderskinderen was het lager onderwijs meestal
nog eindonderwijs. (16)
Het Zijper onderwijs in de Zijper Courant (1912-1917)
De Zijper Courant berichtte geregeld over onderwijszaken, wellicht omdat de schoolmeesters in de Zijper dorpen mogelijk correspondent van die krant waren. In 1912 ging het over de vervulling van de vacature A. Reijers in 't Zand. Op de voordracht van benoeming: 1. L.J. Bückmann uit 't Zand; 2. A. de la Court uit Den Helder; 3. C. Roskam uit Den Helder. De eerstgenoemde zal benoemd zijn. Later in 1912 (tegen de zomer) lezen we dat de lagere klassen van de school in Burgerbrug "geheel ontvolkt" waren vanwege mazelen. Het was toen toch aardig leeg op deze school, want in "de hoogere klassen is het verzuim wegens veldarbeid tamelijk groot". Er was weliswaar leerplicht, maar de handhaving was minimaal en de economie heel belangrijk. Ook in 1912 vertrok mej. Krul als onderwijzeres in Zijpe. Maar liefst 35 sollicitanten wilden haar graag opvolgen; voorheen was men blij met een drietal. Door de betere salarisregeling waren er veel meer sollicitanten, zo wist de Zijper Courant te melden. Toch vertrok mej. A.F. Blad, onderwijzeres in St. Maartensbrug, naar Den Haag, waar ze als zodanig benoemd was. In maart 1913 berichtte de krant dat op 1 april in het schoolokaal te St. Maartensbrug de laatste openbare les van de Landbouwwintercursus Zijpe gegeven zou worden onder leiding van A. Olie. School St. Maartensbrug afgekeurd Ook in 1913 berichtte de krant over het onderzoek van schoolopziener Van Buysen. Geen enkele Zijper school was volledig in orde. In 't Zand, Oudesluis, Schager- en Burgerbrug ging het om de toiletten, die soms ingrijpende verandering behoefden, maar in St. Maartensbrug was het andere koek: de school werd er "afgekeurd, waardoor een nieuwe zal moeten worden gebouwd". Die nieuwbouw liet wel even op zich wachten, het was ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Pas ruim in de loop van 1916 werd de bouw van school met onderwijzerswoning gegund aan de laagste inschrijver, "den heer Joh. Seijsener te Hillegom, voor den som van f. 22.132" (zo'n 10.000 euro). Op dinsdag 19 december 1916 was om 13 uur in het caférthof in St. Maartensbrug de openbare verkoping van de oude school met onderwijzerswoning, gymnastieklokaal, schuurtje en erf. "Te aanvaarden zodra de nieuwe school in gebruik wordt genomen". Begin 1917 was de aanbesteding voor het maken van 47 schoolbanken voor de nieuwe school in dit Zijper dorp. Een modelbank was te bekijken in het gemeentehuis aan de Groote Sloot in Schagerbrug. Inschrijvers: P. Voorman uit Schagen (f. 798), G. Plevier te Schagerbrug (f. 795), M. Groen te Schagerbrug (f. 790), P.A. Messelaar uit Schagen (f. 760) en G. Hoornsman uit Julianadorp (f. 665). Deze Hoornsman ging ze maken. Eind 1917 meldde de Zijper Courant dat de gemeenten Schagen en Callantsoog de onderwijssalarissen verhoogd hebben. "'t Teekent met schrille kleuren de schrielheid van 't Zijper gemeentebestuur, als men de cijfers eens gaat vergelijken". Een gewone onderwijzer met hoofdacte en een bij-acte kon in Schagen f. 150 per jaar meer verdienen dan een Zijper schoolhoofd met dezelfde papieren. De onderwijzeres in Callantsoog kreeg maar liefst f. 400 per jaar meer dan die in Schagerbrug. "Wij zeggen niet alleen: Arme onderwijzers, maar ook: Arm onderwijs!" (17)
De nieuwe openbare lagere school van St.Maartensbrug, omstreeks 1920/30. Niestadt-fotocollectie Zijper Museum te Schagerbrug. |
Bijzonder Onderwijs
In 't Zand was vanaf 1880 een katholieke lagere school. Veertig jaar
later werd het bijzonder onderwijs gelijkgesteld aan het openbare. Maar
het gemeentebestuur van Zijpe weigerde om te betalen voor het vervoer
per bus door de firma P. Deutekom uit Schagen à f. 1,38 per kind voor de
kinderen uit 12 orthodox-protestantse gezinnen uit Zijpe naar een
christelijke school buiten de gemeente. Uiteindelijk dwong de provincie
Zijpe in 1932 toch te betalen.
De kwestie Snip
N. Snip, brugwachter te Burgervlotbrug, diende op 23 mei 1933 een bezwaarschrift gericht aan Gedeputeerde Staten van Noord-Holland in. Het gemeentebestuur van Zijpe vond dat Snip z'n kinderen naar de gereformeerde school te Krabbendam moest sturen. Maar Snip zelf wilde ze in Schagen op school doen, vanwege 'principiële bezwaren' tegen de school in Krabbendam. Voor het gemeentebestuur was een christelijke school een christelijke school en wellicht speelde de afstand een rol (Burgervlotbrug-Krabbendam is minder dan 4 km en dus hoefde de gemeente geen vervoerskosten te betalen). Snip merkte evenwel op dat minder dan 4 km alleen haalbaar is als onderweg met een roeiboot een kanaal overgestoken zou worden. Over de weg was het meer dan 4 km en dus zou Zijpe toch moeten betalen en dan konden de kinderen Snip net zo goed naar Schagen op school. Snip kreeg gelijk, maar de zaak was inmiddels hoog opgelopen - het gemeentebestuur van Zijpe probeerde zelfs Snip overgeplaatst te krijgen, maar daar ging werkgever Rijkswaterstaat niet in mee. Dus gingen de kinderen naar Schagen. (18) |
In 1925 was er ook in Burgerbrug een katholieke lagere school gekomen,
met zo'n vijftig leerlingen. Dat leidde er toe dat op de openbare lagere
school een onderwijzer ontslagen moest worden. Het aantal leerlingen van
de katholieke school groeide vrij snel naar zo'n 80 in 1932/33; er waren
toen twee leerkrachten, bijna drie.
Voor die derde leerkracht moesten de kinderen Ooyevaar uit St.
Maartenszee, die op de openbare school in St. Maartensbrug met als hoofd
meester Van Leeuwen zaten, naar de katholieke school in Burgerbrug
verhuizen. Van die school waren ze dat aan moeder Antje Ooyevaar-Alleman
- goed katholiek - komen vragen. Zo ging dat toen.
Aanvankelijk zorgde die katholieke school in Burgerbrug voor een zekere
scheiding in het dorp. Eerst wist je eigenlijk niet wie katholiek en wie
protestant was en iedereen ging met elkaar naar die ene (openbare)
school. Maar toen de katholieke school er gekomen was kreeg je zelfs
vechtpartijen en lieten bepaalde ouders weten dat je maar niet meer met
hun dochtertje(s) moest spelen. "Gelukkig duurde dat niet zo lang",
aldus mevrouw Zeeman-Visser. (19)
Meester Van Eekeren kon geen orde houden
De openbare lagere school van Burgerbrug stond net naast de hervormde
kerk aan de Burgerweg richting Eenigenburg. Het was toen het laatste
pand van het dorp in die hoek. Meester Van der Ploeg was er vele jaren
de hoofdonderwijzer, die les gaf aan de vijfde en zesde klas (groepen 7
en 8). Omstreeks 1920 onderwees juffrouw Polka de laagste klassen en
onderwijzer Van Eekeren deed de middelste klassen. Maar deze Van Eekeren
kon geen orde houden, wat vreselijk was - ook voor de kinderen. Op een
dag sloeg een leerling de meester met een pook, de andere kinderen zaten
te huilen in de klas. Mevrouw Van Eekeren had ook een onderwijsakte en
als haar man helemaal over zijn toeren was kwam zij. Ze had de wind er
goed onder, de grootste kwajongen kroop voor haar in z'n schulp. In die
tijd was het zo dat als een onderwijzeres ging trouwen, ze ontslag moest
nemen...
Voor Van Eekeren moet z'n baan een straf geweest zijn. Hoofdonderwijzer
Van der Ploeg was wel een aardige man, maar hielp Van Eekeren niet; hij
stond zelfs geregeld te lachen voor het tussenraam. kennelijk mocht hij
hem niet of zoiets.
Rond 1930 had de openbare school van Burgerbrug een voortreffelijk
onderwijsteam: hoofdonderwijzer Smelik, onderwijzer Anema en juffrouw
Kuiper uit Kalverdijk (Tuitjenhorn); haar broer was de later wereldwijd
vermaarde astronoom G.P. Kuiper. Het onderwijs op deze school was in die
jaren zo goed, dat de leerlingen uit Burgerbrug zonder bijles zo naar de
HBS in Alkmaar konden. (20)
Allerlei
In 1920 telde Zijpe nog vijf openbare gemeentescholen met elk 100-120
leerlingen (behalve die in 't Zand met 60) en een bijzondere
(katholieke) school in 't Zand (200 leerlingen, inclusief 30 uit
Callantsoog, Groote Keeten en Koegras). In 1925 kwam de katholieke
school in Burgerbrug en vier jaar daarna kwam Petten bij de gemeente
Zijpe - dat betekende een zesde openbare gemeenteschool. Ook in 1929
kreeg Schagerbrug een nieuw schoolgebouw met vier lokalen; de school van
Petten werd in 1930 geheel verbouwd. Die van Oudesluis was in 1929 in
hele slechte staat; er was zelfs instortingsgevaar en de kinderen kregen
tijdelijk les in de hervormde kerk van het dorp.
Acht scholen lijkt heel wat, maar Zijpe is nogal uitgestrekt en
katholieke ouders deden hun kinderen op katholieke scholen en daarvan
waren er maar twee. Helinius Dignum liep dagelijks van de ouderlijke
woning bij de molen Ooster N (Ruigeweg 101 Schagerbrug) naar de St.
Jozefschool in 't Zand: een uur heen en een uur terug. De kinderen uit
De Stolpen gingen naar 't Zand als ze katholiek waren en anders naar
Schagerbrug, zoals de Veugertjes, Trompjes, die van Boontjes en Toes.
In 1924 werd op de St. Jozefschool voor het eerst over rapporten
gesproken met daarop de vorderingen in de verschillende vakken, vlijt,
gedrag, schoolverzuim en kerkbezoek. Kroontjespen en inktpot doen
omstreeks 1925 hun intrede op de scholen in Zijpe; tot die tijd werd nog
met griffel en lei gewerkt. Ook de invoering van het speelkwartier is
van die jaren. Rond 1920 waren er schoolreisjes: met zo'n dertig paard-
en wagens naar de Schoorlse duinen. Tien jaar later ging het met de boot
door het Noordhollands kanaal naar Koedijk en vandaar met het trammetje
naar Bergen aan Zee. De jeugd van de St. Jozefschool ging in de jaren 30
per luxe boot (Alkmaar Packet) naar Schoorldam en dan lopend naar
Schoorl. (21)
De Zijper Courant over onderwijs (1920-1926)
"De leverantie van schoolpantoffels der gemeente Zijpe is gegund aan den heer P. Grin te St. Maartensbrug" lezen we medio 1920 in de Zijper Courant. Wat later dat jaar had in het Zijpoer gemeentehuis in Schagedrbrug de aanbesteding plaats van de verbouw van de onderwijzerswoning te Schagerbrug. Ingeschreven werd
In 1926 berichtte de Zijper Courant: "De levering der schoolbehoeften en
leermiddelen gedurende 1926 voor de 5 Openb. lagere scholen in deze
gemeente, is bij inschrijving opgedragen aan den boekhandel K. van
Loenen & Zn alhier" (alhier = Schagerbrug; Van Loenen was ook de
uitgever van de Zijper Courant).
|
Na de oorlog (-1972)
Per 1943 was het begin van het nieuwe schooljaar verschoven van 1 mei
naar 1 september en dat bleef zo.
Aanvankelijk veranderde er weinig op onderwijsgebied in Zijpe; de
gebouwen stonden er vanwege de oorlog - toen er Duitse soldaten
ingekwartierd hadden gezeten - matig bij en er was weinig geld voor
leermiddelen. Het was een komen en gaan van onderwijspersoneel, nog
steeds ging een onderwijzers die trouwde met ontslag. Pas in 1959 kwamen
de gehuwde onderwijzeressen mevrouw J. Weisz-Barkman (Schagerbrug) en
mevrouw C.W.B. Vriesman-ter Brugge (Petten) in vaste dienst bij het
openbaar onderwijs. Alleen Schagerbrug en Oudesluis hadden echte
gymnastieklokalen.
Hoewel het kleuteronderwijs pas in 1965 verplicht werd, had Schagerbrug
al in 1948 een kleuterklas; de ouders zelf hielden het lokaal schoon. In
't Zand kwam in 1959 een katholieke kleuterschool, waar ook
niet-katholieke kinderen werden toegelaten. Ook die in Burgerbrug was
'gemengd'. In St. Maartensbrug werd in 1962 een kleuterschool opgericht,
in Oudesluis vijf jaar later.
Burgerbrug kreeg in 1950 een nieuwe openbare lagere school, met twee
lokalen, aan de westzijde van de Groote Sloot. In de oude school kwam de
kleuterschool en werden de twee resterende lokalen omgebouwd tot
gymlokaal voor de openbare en de katholieke school. Douches waren te
duur, waarop de leden van de gymnastiekvereniging van het dorp die voor
hun rekening lieten aanbrengen (in 1952).
De openbare school van Schagerbrug kreeg een "rijwielberging" , de
andere scholen volgden. De schoolpleinen werden betegeld en in 1951
verrees de nieuw school van Petten (met 3 lokalen) op het terrein tussen
de Schoolstraat en de Zijperdijk. Pas in 1963 werd er een gymlokaal bij
gebouwd. Intussen waren in 1952 radiotoestellen aangeschaft in Zijpe om
de uitzendingen van de schoolradio voor de hoogste klassen te kunnen
beluisteren. In 1954/55 werden twee projectoren voor schoolfilms
aangeschaft.
De school te St. Maartensbrug verving in juni 1954 de "zeer oude
schoolbanken" [zie hiervoor, ze waren in 1917 gemaakt] door moderne
tafeltjes en stoelen. Ook werden vier nieuwe bordstellingen, vier
klassebureaus met bijpassende stoelen (voor de onderwijskrachten) en een
leermiddelen- en platenkist (wandplaten) aangeschaft.
Ook in de jaren 50 kwam er een nieuwe openbare school in 't Zand met
twee leslokalen en een ruimte voor andere doeleinden op een terrein in
het uitbreidingsplan 't Zand ten noordoosten van de Keinsmerweg. De
katholieke school van 't Zand verzocht om toestemming voor de bouw van
de negenklassige school en nieuw meubilair; in 1968 kwam die nieuwe
school er. Vier jaar later volgde verbouwing en uitbreiding van de
katholieke school in Burgerbrug. (23)
Noten: