Het jaagwezen langs het Noordhollands Kanaal
L.F. van Loo
Uit: Wat een pracht; Monumenten en Bezienswaardigheden in de gemeente Zijpe
Auteur: L.F. van Loo
Een, inmiddels verdwenen, bruggetje in het vroegere jaagpad langs de westzijde van het Noordhollands kanaal tussen de Stolpen en St. Maartensvlotbrug verbond de geschiedenis van het kanaal met die van de ‘paardenjagerij’. Dat was de manier om schepen voort te bewegen als er niet kon worden gezeild in de periode voor de stoom- en dieselmotoren.
… Na de opening van het Noordhollands kanaal kon een schip in 18 uur van Den Helder naar Amsterdam of omgekeerd komen. Dat kostte, voor een koopvaarder van 200 last, ongeveer 83 gulden, te weten f 20 voor brug- en sluisgelden en f 63 voor zes ‘jaagritten’ van ieder ca. 3 uur door 16 paarden. Dat betekende een forse besparing, want overladen van de vracht in lichters (in verband met de ondiepten in de Zuiderzee) en het vervoer daarover kostte 450 gulden (lit: Bremer, ZHB, 8e jrg., nr.4, p.5-19). …
De jaagpaarden liepen over het oostelijk of westelijk jaagpad langs het kanaal en waar sloten daarop uitkwamen waren (jaag)bruggetjes aangelegd.
De jaagdienst langs het hele Noordhollands kanaal werd van 1852 t/m 1877 van de provincie gepacht door Jacob Kruijer, woonachtig in de hoeve Vierhuizen bij Zijpersluis aan de Gote Sloot. In 1830 kostte het jagen nog 80 cent per paard per uur, maar toen was er eigenlijk nog geen reëel alternatief. Twee-en-twintig jaar later, toen Kruijer begon, bedroeg zijn uurprijs ruim 50 cent. De stoomslepers kwamen toen net zo’n beetje op als concurrent. Twee Amsterdamse rederijen (Gebr. Goedkoop en Van der Mey) begonnen ermee in de jaren vijftig en per 1867 voeren ze al met 11 stoomslepers op deze route.
Het Provinciaal Verslag over 1878 (p.88):
… “De jaagdienst langs het kanaal was tot 31 December 1877 aangenomen door J. Kruijer te Zijpe. In de laatste jaren [i.v.m. de opening van het Noordzeekanaal in 1876, LFvL] werd bijna alleen voor het vervoer van houtvlotten [van Den Helder naar de Zaanstreek] van de jagerij gebruikt, doch nu in den loop van 1877 vergunning werd verleend om met stoombooten twee houtvlotten te gelijk te slepen, verloor de jagerij alle betekenis en maakte de aannemer gebruik van het hem bij contract van aanneming verleend regt, om de overeenkomst op te zeggen. Dien ten gevolge is de jaagdienst met ingang van 14 October 1877 opgeheven en voorshands, als proef, aan de particuliere nijverheid overgelaten. …
In 1879 werden nog dertien zeeschepen en 89 houtvlotten met paarden gejaagd. Maar ook de stoomsleperij moest veren laten, want in 1880 voeren er nog maar vijf in plaats van elf slepers. Die sleepten vijf zeeschepen en 295 houtvlotten door het kanaal. Na 1881 zijn in de jaarlijkse Provinciale verslagen geen gegevens meer opgenomen over het scheepvaartverkeer, het slepen en jagen op het kanaal. Het Noordzeekanaal had het kennelijk volkomen overvleugeld (Zie eventueel ook Bremer, Zijpe II, p.31-33).
Aan de oostkant van het Noordhollands kanaal te St. Maartensvlotbrug (Handelskade nr. 56) is nog het voorhuis van een dubbelpand te zien. Dat was in de tijd van de aanleg van het kanaal een opzichterswoning. (Telefonische mededeling van de heer Keuris uit Schoorl, die in dit pand zijn jeugd doorbracht; zijn ouders dreven er een kruidenierswinkeltje.).